De Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers (LO-LKP) was de grootste verzetsorganisatie van Nederland. Lou de Jong heeft dit beschreven. In de historiografie wordt de LO-LKP wel genoemd maar nauwelijks bestudeerd. Wie meer over deze organisatie wil weten zou Het Grote Gebod kunnen lezen.
Over de oprichters van de LO-LKP, Frederik (Frits) Slomp, de dominee uit Heemse (Overijssel) en de huisvrouw uit Winterswijk Helena Kuipers-Rietberg kunt u ook lezen in het onderstaande artikel voor het Nederlands Dagblad. Jan Weitkamp was de samensteller van de radio-documentaire over de LO-LKP voor EO Tijdsein. Deze unieke documentaire is inmiddels gedigitaliseerd en kan hier beluisterd worden. Zie ook de website van de gereformeerde kerken.
Ook beschreven wij deze geschiedenis van de L0-LKP heel kort in het artikel over verzetsman Bob Dijkstra
Van Bob Dijkstra ontdekten wij een brief in De Zwerver. Het was zijn afscheidsbrief.
Door Gertio - Eigen werk, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=19070325
De uitgebreide versie van het artikel is volgt hier:
In haar omstreden verklaring van afgelopen zondag spreekt de Protestantse Kerk in Nederland behalve over schuld van de kerken ook over dankbaarheid voor het verzet van kerkleden. Er worden welgeteld twee zinnen aan besteed. Doet de kerk daarmee recht aan dat verzet?
Wie hebben de vervolgde Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog geholpen? Die vraag was eind jaren negentig het uitgangspunt van een grootschalig onderzoek in twintig Europese landen. De opdrachtgever was het “Centrum voor onderzoek naar antisemitisme” in Berlijn. Historici uit elk van de betreffende landen zochten naar antwoorden. In deel drie van de vierdelige publicatiereeks die dit onderzoek opleverde, kwam Nederland aan bod.
In het voorwoord schreef de directeur van het Berlijnse instituut, de historicus Wolfgang Benz, dat de Nederlandse bevolking neigde naar aanpassing in plaats van verzet. Maar zo vervolgde hij, “Er waren ook veel helpers. Religieuze overtuiging vormde daarbij voor velen het doorslaggevende motief. Christelijke kerken en niet in de laatste plaats protestantse orthodoxen en gereformeerden toonden zich solidair. Groepen als de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers hebben vele Joden gered”.
Deze conclusie was gebaseerd op de bevindingen van het door de historicus Johannes Houwink ten Cate in ons land uitgevoerde onderzoek. Hij schreef over de vervolging en over de helpers en stelde vast dat er tot mei 1943, voordat De Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (LO) de vraag en aanbod van onderduikadressen coördineerde nauwelijks sprake was van georganiseerde hulp aan de Joden.
Die hulp was er wel, maar kwam meestal van individuele burgers en kleine organisaties. Joden zochten onderdak bij mensen uit hun omgeving, bij vrienden, kennissen. Dat waren burgers van verschillende politieke richtingen en kerkelijke gezindten. In Amsterdam waren Joodse groepen die in de Hollandsche Schouwburg gevangenzette Joden hielpen ontsnappen, weer anderen hielpen Joden Nederland te ontvluchten. Verspreid over het land hadden negen organisaties zich gespecialiseerd hadden in het helpen van vervolgde Joden. In de leiding van al deze organisaties, zo Houwink ten Cate, waren gereformeerden, leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland, actief. Vijf van deze organisaties waren bovendien van gereformeerde signatuur. Dat betekende dat deze groep, die slechts 8% van de Nederlandse bevolking uitmaakte, bovengemiddeld actief was met het helpen van vervolgde Joden.
Het ontstaan van de LO was een keerpunt in de geschiedenis van de Nederlandse illegaliteit. Deze verzetsorganisatie tilde het verzet en de organisatie van de onderduik naar een hoger plan. De plaatsing en de verzorging van de onderduikers werd landelijk geregeld.
Het begin van de LO is te dateren in het najaar van 1942. De oprichter waren de gereformeerde predikant van het Overijsselse dorp Heemse Frits Slomp en de gereformeerde huisvrouw Helena Kuips-Rietberg uit Winterswijk. Slomp was op de vlucht voor de Duitse politie toen hij haar ontmoette, hij was ternauwernood aan arrestatie ontkomen. Zowel in Duitsland als in Nederland had hij zich steeds openlijker en feller tegen het nationaalsocialisme gekeerd. Daarom wilden ze hem gevangennemen
Hij verwierp de rassenleer van de nazi’s, het totalitaire karakter van hun ideologie en hun verafgoding van de staat. Die leer was in strijd met het liefdegebod dat opriep tot liefde voor God en de naaste. De Nazi’s eisten daarentegen blinde gehoorzaamheid aan hun dictator. Hier was de gewetensvrijheid in het geding en verzet werd christenplicht. Toen dit “moderne heidendom” met veel geweld binnenmarcheerde, bestreed hij elke poging om ook Nederland te nazificeren. Die motivatie en gedrevenheid deelde hij met zijn gesprekspartner. Beiden hadden toen al ervaring met het helpen onderduiken van jongeren die opgeroepen werden voor de Arbeidsdienst. Deze ogenschijnlijk neutrale organisatie was in hun ogen niets anders dan een “leerschool van het Hitlerisme” waar de jeugd met het nationaalsocialistische gedachtengoed geïndoctrineerd werd. Toen een jongen uit zijn gemeente de oproep voor de Arbeidsdienst ontving, hielp Slomp hem aan een onderduikadres in Limburg en toen een collega uit Friesland voor een weigeraar bij Slomp aanklopte, zorgde hij voor onderdak in Heemse. Ook mevrouw Kuipers-Rietberg had al weigeraars geholpen. Zij spoorde Slomp aan om overal in het land kernen van verzet op te richten die hetzelfde zouden doen.
In de daarop volgende maanden trok Slomp met zijn boodschap door het land. Hij maakte gebruik van kerkelijke netwerken om overal kleine groepen voor deze taak te winnen. Hij ontleende er zijn schuilnaam “Frits de Zwerver” aan.
Hij slaagde daar wonderwel in. Aan het eind van het jaar werden op veel plaatsen verzetsgroepen actief om mensen die voor de bezetter op de vlucht waren een onderkomen te verschaffen. Maar dat alleen was niet voldoende. Die onderduikers moesten ook over nieuwe identiteitspapieren en bonkaarten beschikken. Die opgave kon alleen door regionale en landelijke samenwerking lukken. In december van 1942 kwam er een landelijk centrum in Zwolle. Daar werd in de Zuiderkerk de zogenaamde “Beurs” ingericht. Op die beurs kwamen LO-ers uit het hele land om onderduikadressen, vervalste persoonsbewijzen en levensmiddelenkaarten uit te wisselen.
De deportaties van de Joden uit Westerbork waren toen maanden onderweg naar de Duitse vernietigingskampen in Polen. Voor hen kwam alle hulp te laat. De LO richtte zich niet speciaal op Joodse onderduikers, het merendeel van de ontduikers waren ontduikers van de Arbeidsdienst en in snel stijgende mate ook arbeiders die zich aan de Arbeidsinzet, de verplichte te tewerkstelling in Duitsland wilden onttrekken. Slomp streefde wel naar hulp voor Joden. Hij had zelf een Joodse onderduikster in de pastorie opgenomen en ook mevrouw Kuipers Rietberg had Joodse onderduikers in huis. Tijdens zij zwerftocht door het land riep híj zijn toehoorders op Joden onderdak te bieden. Een kerkganger van de Wilhelminakerk in Dordrecht herinnerde zich vele jaren later nog aan zo’n preek: “Als er vanavond een Jood of onderduiker bij u aan de deur klopt en vraagt om onderdak om Christus wil, zult gij hem herbergen”.
Na de april-meis stakingen van 1943 explodeerde het aantal onderduikers. Steeds meer Nederlanders werden door de verplichte tewerkstelling in Duitsland bedreigd. Studenten die weigerden de loyaliteitsverklaring te ondertekenen, soldaten die het bevel ontdoken om zich weer in Duitse krijgsgevangenschap te begeven en ontduikers van de verscherping van de regels van de Arbeidsinzet, zij allen zochten naar onderduikmogelijkheden. Ook steeds meer Joden doken na mei 1943 onder. Dat was niet alleen een gevolg van de toegenomen terreur van de bezetter maar ook een gevolg van de verbetering van de mogelijkheden om onder te duiken. En daarbij speelde de LO-LKP een belangrijke rol. Het totale aantal onderduikers gedurende de jaren 1940-1945 beliep tussen de drie en vierhonderdduizend. Het grootste deel daarvan was aangewezen hun hulp.
De organisatie had door de grote toeloop haar werkwijze moeten aanpassen. Tot dan toe waren de bonkaarten vooral door bevriende ambtenaren op de distributiekantoren geleverd en de. Dat kon niet langer onopgemerkt gebeurden. Daarom werd er een landelijk verband van knokploegen opgericht om distributiekantoren en gemeentehuizen te overvallen, voor het verkrijgen van bonkaarten en persoonsbewijzen. .
Het initiatief dat in Winterwijk gestart werd, was geleidelijk uitgegroeid, tot wat Lou de Jong de “veruit grootste en meest efficiënte verzetsbeweging van ons land” noemde. Hij schatte het aantal Nederlanders dat tot september 1944 in organisatorisch verband verzet pleegde op 25.000. Tot aan de bevrijding groeide dat aantal tot 45.000 De LO-LKP telde in die eerste periode 13 a 14000 leden, in de maanden daarna kwam daar 3000 medewerkers bij.
De organisatie bestond niet alleen uit gereformeerden, ook hervormden, rooms-katholieken, Joden en niet gelovigen pleegden verzet in LO-LKP verband. Een belangrijke groep vormden de predikanten. Zij waren vaak de centrale figuren in de onderduiknetwerken, zowel binnen als buiten de LO-LKP.
De historicus G.C. Hovingh heeft 519 namen van voornamelijk gereformeerde en hervormde predikanten achterhaald die betrokken waren bij de hulp aan de Joden. De gereformeerde kerken hadden in 1942 851 predikanten in dienst. De Nederlands Hervormde Kerk 1468. Samen bedroeg hun aantal 2319. Dat betekent dat meer dan een kwart van deze predikanten actief waren. Ruim 200 predikanten zijn door de Duitsers opgepakt, 50 dominees zijn in de gevangenissen en concentratiekampen omgekomen. Elf van hen werden geëxecuteerd. Meer dan 1600 LO-LKP’ers hebben de oorlog niet overleefd.
Wie, zoals de PKN, kerken reduceert tot haar leidende organen en haar optreden uitsluitend met het verdict van schuld belast, dringt niet door tot de historische realiteit van de Bezetting en geeft blijk van een merkwaardige kerkopvatting. De kerk omvat meer dan haar landelijke representanten. Predikanten en de kerkleden maken er evenzeer deel vanuit. De kerken hebben in deze periode zeven keer hun protest laten horen tegen de anti joodse maatregelen. In 1943 riepen zij zelfs op tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Hoe moeilijk dit gezamenlijke optreden tot stand kwam en hoe gebrekkig de uitvoering ook was, het waren wel blijken van solidariteit. Zij deden dat in buitengewoon moeilijke omstandigheden waarin zij te maken hadden met een meedogenloze bezetter.
De LO-LKP komt in de schuldbelijdenis helemaal niet voor. De Duitse politiediensten zagen echter een direct verband tussen de protesterende kerken en het toenemende verzet van predikanten en kerkleden. Zij hielden de kerken scherp in de gaten en in het jaarverslag over 1942 signaleerde de SD een samenhang tussen de protesten van de gezamenlijke kerken en het toenemende verzet en wat zij “jodenbegustiging” en “jodensmokkel” noemden. Gereformeerde jeugdverenigingen werden verboden verklaard en 201 predikanten werden opgepakt.
De Oostenrijkse historicus Johannes Koll is dan ook veel positiever over het verzet van de LO-LkP en de rol van de kerken. In zijn biografie van Seyss Inquart benadrukte hij het belang van het verzet van de LO-LKP en ook de betekenis van de kerkelijke protesten. Daarmee toonden zij de bezetter de grenzen van zijn nazificatiepolitiek.
Wij kunnen slechts concluderen dat de PKN zowel de kerken als de christelijke verzetsmensen onrecht heeft aangedaan.